Ik werd al direct achterdochtig. Ze liepen door het huis te sjouwen en stapten steeds over me heen met hun handen vol van hun eigen vachten. Beangstigend! Toen verschenen de grote koffers. Daar gingen al hun vachten in. En hun boeken. Wat ze dáár in zien... hele dagen zitten ze daar met hun neuzen in en ze ruiken niet eens lekker.
Dan wordt het interessant. Die koffers gaan in het leuke-dingen-doosje . Dat heeft wielen. Heel veel! Ik ben er een paar keer omheen gelopen om ze te tellen. Het zijn er meer dan ik tenen heb!
Als het zo ver is wordt ik zenuwachtig. Dan ga ik meelopen. Heen en weer, heen en weer. Net zo lang tot zíj zenuwachtig worden. Helpen doet het wel, want ik mag dan op het leuke-dingen-doosje passen tot zij er ook instappen. Dan gaan we rijden. Weet je wat zo leuk is? Hoe harder ik blaf en gil, hoe harder het doosje rijdt! Wat ben ik blij dat ik dat ontdekt heb! Anders kwamen we nooit ergens. Als we eenmaal rijden is het echt dolle pret.
We komen altijd in een bos terecht, waar ik dezelfde spelletjes doe als in het park, maar dan zonder toeristen. We blijven daar een paar nachten en dan begint het hele gedoe opnieuw. De vachten worden verzameld, alles gaat in het leukedingendoosje en we rijden weer naar de stad. Dan moet alles er weer uit. Ik jammergenoeg ook. Het is te waarderen dat ze al die moeite doen om mij in het bos te laten spelen. Van mij mag het elke dag!